Hoewel er meerdere definities voor “low tech” te geven zijn, betekent
“low tech” voor mij “techniek die behapbaar is”. Techniek die zelf te
beheersen is. Dat is voor de één anders dan voor de ander, en in deze
tijd weer anders dan over bijvoorbeeld 100 jaar. Als voorbeeld: in deze
tijd zijn fietsonderdelen (lagers, kettingen) eenvoudig te vinden of te
kopen. Maar over 100 jaar zou het kunnen zijn dat fietsonderdelen
schreeuwend duur zijn, en dus buiten het bereik van “low tech” vallen.
De tegenhanger van “low tech” is “high tech”. Voor het maken en in stand
houden van “high tech” is veel energie (en andere grondstoffen) nodig:
delven, transport, produktie, bewerking, transport, installatie en vaak
ook nog veel energie bij het gebruik. De bezitter van “high tech”
onderdelen is voor de werking ervan afhankelijk van de beschikbaarheid
van kundige mensen en een scala aan ingewikkelde onderdelen. Mocht er
ergens in deze complexe keten iets mis gaan, dan komt de werking van een
“high tech” produkt in gevaar.
“Low tech” is in vergelijking met “high tech” een heel stuk duurzamer.
Er zijn minder afhankelijkheden van kennis, energie, grondstoffen en
techniek. Bovendien is het veel leuker om zelf iets in elkaar te
puzzelen, of om iets te gebruiken waarvan de werking vertrouwd is.
Voor ons huis en ons leven kiezen we bewust voor low tech oplossingen
waar dat redelijkerwijs mogelijk is: geen PV-panelen, geen warmtepomp,
geen balansventilatie, maar een zelfgebouwde rocket stove, strobalen als
isolatie, een kloofmachine op handkracht etc.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten